Kaca:Tijdschrift voor Indische Taal- Land- en Volkenkunde, LVI.pdf/171

Ti Wikipabukon
Ieu kaca can diuji baca

158

loopen daksparren (h—=kina of kinang B) door tot aan den rund van de yloer. Hierop zijua weer cirkelvormige bamboe- latten (i=lépar) gebonden tot bevestiging van de ataps (rit). De dakbedekking (b) kan ziju van atap (ri"i), van rijen gespleten bamboe (santé*) ém zeeft zeldén yan sirap (santé_ hudjoe). Op de plaats, waar we de deur zouden ver- wacehten, is het dak eenroudig een weimg opgelicht en door deze opening (d==para, réwa B) komt men binnen. Het feit, dat de dakbedekking geheel tot de vloer door- loopt, is daaruan toe te sehrijyen, dut het 'snaehts met de winden en de hoogte boyen den zeespiegel in de kam- pong gedueht koud kan zijn en het huis daartegen z00 diceht mogelijk gesloten wordt. Begrijpelijkerwijze is het hierdoor in xoo'n huis steeds ontyaglijk benauwil, vooral tok omdut dé op de teekening voorkomende venstertjes (e==préntonga) niet yagk gemaakt worden. Op den nok van het dak yindt men gewoonlijk eene versiering (a=rang- gan mbaroe), mecstal een cenyoudige sapoe lidi, bij hoofden nog een karbonwengewei. Voor de deurapening ligt een hoop platte steenen bij wijze van trap (f=<watoe woné para, watoe oné réwa B) en vyuak een houten laddertje (k=rélé*). Ook is wel eeus de vloér onder bet deurafdukje een weinig nitgrelemd, zoodat daar een soort yoorgalergtje gevormd wordt (e=kéntjuku of ténda*. Onder bet huis (m=ngnseng) wo- nen de huisdieren, welke er nlzoo het huung toe bijdragén om de atmosafeer binnen wvyerre yan welriekend te maken, Het inwendige van het huis dan bestaat allercerat uit eén ge- heel doorloopende gang, die geen ulzonderlijke naam drangt, Bij den middenstijl vindt men er de vuurplaat (r=sapé*), waarombéen men bjij guur weer op bankjes saumengit. De Manggéraiers vinden dit crg gezellg. Ye hebben voor dit saimenzitten een_soorb_rijmpje: a Tumpang énti* Léok supit". letterlijk : ,,#itbankjes rondom het vuur”.