VOORWOORD.
De hierachter volgende woordenlijst beoogt alleen toelichting te geven op de in de voorafgaande pantoen's gebezigde woorden en uitdrukkingen, voor zoover deze in Coolsma's welbekende Soendaneesch-Hollandsche Woordenboek geheel of ten deele worden gemist.
Daarbij heb ik, naar Coolsma's voorbeeld, er ernstig naar gestreefd, de grond- beteekenis daarvan zoo concreet mogelijk vast te stellen; niettemin kan ik de verzekering, daarin immer geslaagd te zijn, niet geven.
Voor den Westerling toch is het niet altijd mogelijk, uithoofde van de vele, bijkans synonieme gezegden, waarover de Soendaneezen beschikken, steeds het juiste begrip ervan te treffen.
Zelfs wanneer de beteekenis van een woord hem volkomen duidelijk is, blijft die moeielijkheid bestaan, omdat het Nederlandsch geen term heeft, die daarvoor als aequivalent kan gesteld worden.[1]
Gelijk in het Voorwoord tot de Njai Soemoer Bandoeng reeds werd gezegd, ontving ik de verklaring der mij onbekende woorden in de Tji-rëbonsche lezing dezer pantoen van R. A. A. Koesoema Soebrata, Regent van Galoeh, te Tji-amis, terwijl de heer H. C. H. de Bie, het vocabularium der Garoetsche en Ban- doengsche versies daarvan doorzag.
Dank zij beider hulp, was het vaststellen der waarde van mij onbekende ge- zegden in die vertellingen een lichte taak.
Ten opzichte van de Tjioeng Wanara en de Loetoeng kasaroeng, had ik echter op eigen krachten te steunen, daar ik geen tweeden aanslag op de wel- willendheid van beide evengenoemde heeren meende te mogen doen.
Dit noopte mij te trachten bij de toekang's pantoen zelf licht te zoeken, het- geen mijn taak herhaaldelijk tot moedeloos makens toe heeft verzwaard.
In de eerste plaats namelijk was het niet gemakkelijk, zangers te vinden, die ook volledig verstaan, wat zij voordragen en in de tweede kostte het veel moeite, zulke deskundigen te bewegen, daarop de noodige toelichting te geven.
Golden mijn vragen gewone, slechts tot vermaak ten gehoore gebrachte pan- toen's, dan slaagde ik er gewoonlijk ten leste in, hen tot praten te krijgen; ten opzichte van de gewijde teksten, juist de moeilijkste, bleek dit echter steeds een onvruchtbaar pogen.
Was men reeds over de Tjioeng Wanara slecht te spreken, over de Loe- toeng kasaroeng wilde men zich ganschelijk niet uitlaten; erger zelfs, men vond dien naam in mijn mond ongepast en meer of minder den spot drijven met het pamali, dat reeds het noemen van den titel dezer mythe beklemt.
——————————
- ↑ Tot voorbeeld moge dienen het werkwoord eten. Daarvoor kent men: toeang, nĕda, njatoe, dahar, hakan, lĕbok, nĕgek, njĕkek, lontor, madang, nĕlih, nĕgoeg, ngagarĕs, djabog.