Badoejsche Geesteskinderen
DOOR
Cc M, PLEYTE. (Met cen titelplaat en twee afbeeliinge
{Tji_ kavatjal ninggang batoe, laoen-laoen djadi légok”. %)
Hindelijk is het mij mogen gelukken, een Badoej te
arts te g
oyerreden, met mij voor een maand hery an en
wel een edelkr
xp, Dastjin met name, geboortig van ‘Tji- keusik, die bereids het ambt van mantri daoen *) bij het hawaloe-ceremoniéel *) bekleedde, omdat hij bestemd werd
tot opvolger yan den t
nwoordigen pocoen. *)
Deze hoc betrekking was hem toegedacht én uithoofde
van zijn kennis, én vanwege
n afstamming
Hij is namelijk een zoon yan den onlangs afgetreden
geurang seurat 5) van Tji-keusik, Djasiném, doeloer misan van Karseuni, fungeerend pocoen in evengenoemd dorp en
- )
« ontwaakte in Dastjin, gelijk dit bij de Padja-
geurang poeoen der Bado Al yro djar
ansche ridders, waarvan de (jarila pantocn verbalen en
2) Mantri daoen, minister van binderen, is een gewiehtig ambt, aa
heeft voor het ngémbung, het versteren der offe z. met de
vorten henot
gd tot het kavwuloe- en taksa-feest.
Dr, Jul. Jacobs en J. J, Meijer, De
3 radoej’s, biz. 4) Wereldlijk en geestelijk hoofd ¢
Badoejs, dat ts trad yan de
koningen i ve
Jen, die o. m. den titel yoerden van poesen mangkoe boemi
4. {. de opperste, die de wereld op den sehoot dri
Bs
5) irang sirdt, opperste lastuityoerder; oorspronkelijk rijksbestierder. Geu- rang =girang, Voorn: 6) Art as, Ti y. Ind. T.- Le eu dl, LI, bl, 494 vv. Geurang por
é vorst, beschouwad wordt.
4. 1
oon wordt hi
Tijdschr. y Ind. T. L, en Vk,, deel LI
noemd, omdat hij als primus i
al