243
Met de hulp van den Heer J. P. Moquette, die ook het eenigszins gevlekte, Arabische opschrift verduidelijkte, kon
het 1 gelezen worden.
SULTAN BANTAM ALAMAT.
Soeltan Aboe’l Mohasin Mohammad Zaénoe’l Abidin, 1102; Jantén.
Het schrift er omheen luidt: Ptehan (n) Ratoebagoes Badjo Kehoet, Djantén poenawhah grejang Woekir Sindang wadi. IRdjrah 1134 titi.
Het stuk is afkomstig uit Lébak, waar niemand er ook
maar een syllabe yan verstond; niettemin was het een
chreven y
lisman. waaraan zeer bizondere kracht toeg
Zelf begrijp ik het evenmin volledig voor zooveel het den Javaanschen tekst betreft, waaruit ik alleen kan opmaken, dat het stuk gericht is geweest aan den soeltansafstamme- ling Badjo Kehoet, djantén,....... zijn woning hebbend te Woekir Sindang wadi, en uitgegeven werd in 1154 He-
djrah = 1721 A. D., door den bekenden Soeltan Zaénoe’l
Abidin, die van 1690 —1730 heeft geregeerd.
Doch om tot het onderwerp terug te keeren.
Het kan geen yerwondering wekken, dat de Badoejs onder hun sprookjes ook verhalen hebben, die in de Pre- anger aangetroffen worden.
Vooral het verzamelen dezer is van helang om vast-te kunnen stellen, welke vreemde elementen geleidelijk in de laatsten geslopen en yerwerkt zijn geworden, want dat de Soendasche dongeny’s op den duur grooten invloed van yreemde o. a. Arabische vertellingen hebben, ondervonden
staat vast.
nabij Buitenzorg, Tijdschr. v. T
1) Het jaa en Vk,, dl, LI, b
rhand hiermede 1 hoogleerant
Van belang in
dat hem 0,2
onje geworden meded
©, Snouck Hu
uit Bantén oudere blz, 354,
prift als yo
kken bekend zijn, dan de in hetzelfde
ergegeyen Chitibinstructie, die uit 1808 ds