Ieu kaca can diuji baca
300
bevat de bekende legende, die Adam bij Eva veertig tweelingen, steeds van beiderlei kuune, doet verwekken, welke de stamouders der menschen werden en sluit met een verontschuldiging, dat ieders lot niet in bizonderheden wordt verteld uit onbekendheid van den schrijver daarmede.[1]
Dan voert hij den lezer in medias res.
——————————
- ↑ Zie voor de thans volgende overlevering en de andere Joodsch-Moslimsche verhalen die gaandeweg volgen, Weil, G., Biblische Legenden der Muselmänner en Gerth van Wijk, D., de Koranische verhalen in het Maleisch. Tijdschrift v. Ind. T.-, L.- en Vk., dl. 35, blz. 249 vv. — Waroega Goeroe Fol. 2.
- ↑ Wijl er vermoedelijk meer soortgelijke Babad’s Galoeh in omloop zijn, heb ik de verzen van mijn afschrift, totaal 308, doorloopend genummerd, en de geciteerden onder het volgnummer aangehaald. Sedert verscheen Dr. H. H, Juynboll, Supplement op den Catalogus van de Sundasche handschriften enz. der Leidsche Universiteits-bibliotheek, waarin onder No. XLIV en CXXIV gedeeltelijk parallel loopende verhalen worden genoemd.
- ↑ Pantoen noeh Waroega Goeroe vermelden dit.
- ↑ Het bekende moeras in het oosten van Soeka Poera, hetwelk zich tot over de Tji-rĕbonsche grens voortzet en in dat gewest den naam van Onom draagt. Sedert menschenheugenis heeten daarin enkele nakomelingen van dien Noerasa te zijn blijven voortbestaan, eenerzijds Lakbok anderzijds onom gebeeten, die zich alleen bij groote plechtigheden, als behoorend tot de regalia van Soeka Poera Kolot en Galoeh, geheel gehuld in een gewaad van gras en biezen, in de kaboepaten's te Manon Djaja en Tji-amis vertoonen.
Na den deed van den Regent Bintang van Soeka Poera, heeft men de Lakbok's echter niet meer gezien, waaruit men afleidt, dat zij verdwenen zijn.