Kaca:Soendaneesch Leesboek met inleiding en aanteekeningen.pdf/15

Ti Wikipabukon
Ieu kaca geus divalidasi
x
INLEIDING

§ 2. Behalye die poétische litteratuur zijn er in het Soendaneesch weinig geschriften. De gebonden stijl is de gewone vorm, waarin de schrijvers hunne gedachten uitdrukken, en mag het al geen poézie zijn, wat zij leveren, het is althans maat en klank, sangenaam voor het gehoor en gemakkelijk op te nemen in het geheugen. In enkele gevallen echter is hetproza vorm en voertuig geworden van de gedachien, die een vroom en ge- leerd man ten nutte van tijdgenoot en nakomeling te boek stelde. Wel is waar, geen proza als kunstvorm, maar alleen als middel om leerling en lezer in te prenten wat goed en nuttig is voor dit leven en voor het toekomende, en hem te leeren wat verhboden is door de Wet van God, den Allerhoogste. De taal van dergelijke geschriften heeft dan ook natuurlijk veel overeenkomst. met de gewone en alledaagsche spreektaal, behoudens eigenaar-dige zinswendingen en uitdrukkingen, die naar de school rieken, of wel aan vreemde modellen zijn ontleend.

§ 3. Dat het Soendaneesch rijk genoeg is In woorden, in vormen en in spraakwendingen, om tot verstaanbaar proza te worden gekneed en verwerkt, blijkt genoegzaam uit een boekje, zoo als de „Tjarita Abdoerahman djung Abdoerahhim”, en uit een verhaal, zoo als de „Santri gagal,” beide opgesteld door Radén Hadji moehammad moesa, Hoofd-panghoeloe van het Regentschap Limbangan. Vooral het laatste is een duidelijk bewijs van de geschiktheid van taal en schrijver beide, van den laatste om goed Scendaneesch proza te leveren, en van de eerste om zich te leenen tot eene levendige en getrouwe voorstelling van Soendaneesche zeden en gewoonten, en tot op zekere hoogte ook tot eene afspiegeling van Soendanesche levensbeschouwing en redeneertrant, Moge de „Santri gagal”, in Latijnsche letter nog geen vel druks beslaande, omstreeks vijf malen kleiner zijn dan de „Tjarita A. dj. A.”, de waardij van die weinige bladzijden is niet geringer dan die van het langere verhaal. Dit laatste toch geeft over het geheel wel goed Soendaneesch, maar beschrijft vreemde toestanden, zoodat de lezer bijna voortdurend rondgeleid wordt in |kringen, die buiten de bevatting en ondervinding van den gewonen Soendanees liggen. Die beide stukken echter, en verder ook de kleinere stukjes, door genoemden Panghoeloe vertaald uit of gevolgd naar het Javaansch of het Maleisch, geven hem alle aanspraak op den naam van een goed proza-schrijver.