Kaca:Tijdschrift voor Indische Taal- Land- en Volkenkunde, LIII.pdf/198

Ti Wikipabukon
Ieu kaca can diuji baca

175

Vervolgens werden door Mabaradja Traroesbawa de hosschen afeteekend — vermoedelijk voor ieders hoema-bouwdaar het later heet, dat men elkanders grenzen niet schenden mag.[1]

Het woud Galoonggoeng grenst in het oosten aan Pelang datar, in het noorden aan (den berg) Sawal, in het westen aan de Tji-hoelan.

Het woud Gégr gadoeng grenst in het westen aan de Tji-langlaja, in het noorden aan Parakoekan opgaande den berg Handiwoeng (tot den?) mond der Tji-pagér djampang en rechtstreeks naar de bron van de ‘Tji-lnla alus, in het westen aan de Tji-patoedjah bij de samenvloeiing met de ‘Tji-palatih; in "t westen paalt bet aan den Goenoeng Kéndéng.

Het wond Denoch strekt zich uit van de Tji-pahengan[2] en van den oorsprong der Tji-sogong.

Het wond Poentang paalt in het oosten aan de Tji-pakoe, in "t noorden aan de bron) van de Tji-lamaje, in het westen aan de Abwana.

Het bosch Windoe pépet grenst in het westen aan de Tji-karadoekoen, het woud Poentang, in het westen uan de Pakoedjang, en den Mandala wangi, in "t noorden aan den Kala hĕdong[3] en den Goenoeng Hanoeman,[4] int oosten aan de Tji-haroes.

Het bosch Léwa[5] grenst in 't westen aan de Tji-mangkah, in ‘t nan de grens.

Het bosch Kandang wési panlt in 't noorden aan de grens.

Daarmede de verdeeling der bosschen beeindigd hebbend, stelde Mabnradja Traroesbawa voor ieder dier wonden een centrum vast.

Anggeus ta pahi kadoeöemna koe Maharadja Traroesbawa dja ini pawitrana alas pawitrana desa.

——————————

  1. Ibidem fol. 5 1.
  2. Tji-pakaëngan.
  3. Kalĕdong.
  4. Haroeman.
  5. Lewo?