Kaca:Tijdschrift voor Indische Taal- Land- en Volkenkunde, LV.pdf/345

Ti Wikipabukon
Ieu kaca can diuji baca

321

Aki balagantrang brengt Tjioeng Wanara naar Galoeh en vertrouwt hem aan de zorgen van Ĕmpoe Andjali toe. Daar leert hij smeden; vervolgens verstoort hij de rust in den kraton.[1]

De koning ontbiedt deswegen Ĕmpoe Andjali met zijn pleegzoon en als zij voor hem yerschenen zijn, spreekt hij:

115

. . . . . . . . . . . . .

mriksa ka Ĕmpoe Andjali:
„anak maneh pribadi
atawa nja anak poeloeng?”
Poe Andjali ngadjawab:
„meunang doeloer abdi manggih
ti saäpan diwadahan koe kanaga.”

116

Ratoe gantjang moendoet katja,

ningali raraj pribadi,
ladjĕng ningali poetrana,
„Naha sakaroepa teuing!”
„Aeh, aeh, Poe Andjali,
anak maneh oelah miloe,
penta bae koe oerang,
rek diakoe anak kami.”
Ki Andjali hatoerna: „soemangga pisan.”

117

Ratoe parantos boebaran,

kĕrsana moelih ka boemi,
Tjioeng Wanara, Hriang Banga[2]
barĕng djeung Maradja sakti,[3]

——————————

  1. Het bedoelde verhaal deelde ik reeds vrooger in extenso mede, zie: Het jaartal op den Batoe toelis, Bijlage 3, blz. 202—203.
  2. Die hier als uit de lucht komt vallen; zie ver 58.
  3. Idem, vers 95. Zijn naam moet vastgehouden worden, aangezien hij ook in de Waroega goeroe optreedt.