Kaca:Tijdschrift voor Indische Taal- Land- en Volkenkunde, LVI.pdf/110

Ti Wikipabukon
Ieu kaca geus diuji baca
97

Luid weenend deelde zij dén bedelaar de opdraehten van den koning en zijn dochter mede.

De bedelaar Ischte en zeide: ,kom, moedertje, wees niet zoo beangst, wordt dat maar verlangd !

't Drukt mij in 't minst niet, laat 't maar aan mij over”.

Na dit gesprek ging de bedelaar den volgenden morgen naar den tuin om de wonderpitten, die van den pompoen en de watermeloen te planten.

Zeven dagen later droegen deze werkelijk al groote vruchten, maar iedere plant slechts één.

Wij laten het verhaal van den bedelaar thans rustén.

Wij vertellen nu wéer yan de zéveh koningen,

Allen hebben der: brief van den koning van Linglang boeana ontvangen, meldend dat hij een wédstrijd wenseht te doen houden, en dit begrepen.

Zij zijn hierover zeer verblijd, daar, ware de zaak niet aldus geregeld, de een op den ander jaloersch zou wexen.

Zoo dan, hebben zij hun legers verzameld én zijn opge broken naar Linglang boeana.

Na aankomst hebben zij de voor hen bestémdé kwartieren bij de bovenstad betrokken.

Ook de vorst van Linglang boeana heeft den rijksbestierder gelast de krijgsmaeht bijeen te trekken.

Regenten, ministers en hoofden zijn allén reeds bijeen.

Daarna heeft de koning bevel gegeven, het sein te doen sehallan door het bekken te slaan op de aloen-aloen om den wedstrijd aan te kondigen.

's Morgens daarna is men gaan feestvieren en donderde het gesehut ten teeken van het begin van den prijskamp.

Alle vorsten hebben reeds gesehoten op de tortels in den waringinboom.

Wij zwijgen over den opgewekten wedstrijd.

Er wordt verhaald van den bedelaar.

Omstreeks middernneht ging hij nasr het erf om dén aap op te zoeken en zeide tot hem: ,makker, wat nu?

Tijdsehr. v. Ind. Tz.-, L.- en Vk., deel LVI, ad. 1 en 2. 7