Kaca:Tijdschrift voor Indische Taal- Land- en Volkenkunde, LVI.pdf/114

Ti Wikipabukon
Ieu kaca geus diuji baca
101

moeder, ik besehouw mij als Iaar zoon, zoo worde thans door een iegelijk géweten”.

En deze hier, mijn makker, dis de gestalte van een aap aannam, heb ik een plaats bereid als rijksbestierder over deze stad en zijn naam zal wezen Patih Kalangan kanoman ; aldus zij een ieder door ons meilegedeeld”.

Nadat dit alles gerégeld was, droeg de jonge vorst den patih op, viér hoofden eén brief aan den koning. van Linglang boeana te doen brengen, meldend dat aan bet verlangen der prinsés was voldaan.

Dus deed de patih en toen de brief gereed was, gelastte hij den hoofden meteen te vertrekken tot het maken van hun opwaehting bij dén koning.

Vun hun reis wordt niet verteld; ze zijn aangekomen en tot den ouden koning toegelaten.

Toen koning Linglang boeana den brief van den jongen koning ontvangeu en de inhoud daarvan overwogen had, was hij zeer ontdaan en in den brief kijkend, zeide hij: ,ik dacht niet dat een zoo arme bedelaar, die toch werkelijk behoeftig leek, alleen maar (als mom) met armoede over- trokken en met berooidhbeid ingewreven was”.

,,'t Blijkt nu dat hij een verkapte koning en vermomde godheid was, en ik gevoel duizendvoudig dank, dat der prinses deze zoo begaafde, die meer waard is dan de anderen, tot eoehtgenoot besehoren word”.

En op hetzelfde oogenblik gaf hij bevel het rijtuig in te spannen, daar hij met zijn geheele hofhouding en gevolgd door ministers en hoofden, naar Kalinglang wensehte te gaan.

Toen alles gereed was bésteeg de koning de koets, terwijl hoofden en ministers te paard volgden.

Voorop reed de rijksbestierder gezetén op een grauwen sehimmel, achter hem kwam het rijtuig, ter weerszijden begeleid door vier regenten met acht voorrijders.

Van den toeht verhalen wij niet; wij melden slechta de aankomat.

Bij de ontmoeting ontstelden de oude koning zoowel als