Kaca:Tijdschrift voor Indische Taal- Land- en Volkenkunde, LVI.pdf/116

Ti Wikipabukon
Ieu kaca geus diuji baca
103

zonder allen vernistigd en in le pan gehakt te hebben”.

Na aldus afgeproken té hebben, vereenigden zij hun legers.

De stad Linglang boeana is bereids duardoor omsingeld.

Er wordt verhaald dat de jonge vorst Mangkoening rat aan den rijksbestierder Kalangan kanoman opgedragen heeft het leger samen te trekken, wel cs grootte niet te sehatten is, daar het een bovennatuurlijk: krijesmacht was.

De rijksbestierder was daartoe uit de stad verdwénen en tot zijn vader gegaan met verzoek een leger van onziecht- bare geesten en wilde dieren te versochaffen.

Dus deed deze; het leger telde millioenen en nog éens millioenen manschnppen, kortom hun aantal was ontelbaar.

Dan trok het op en verzamelde zich in Linglang boeana.

Den volgenden dag klonk het sein tot den aanval; vijand en verdediger waren even dapper én beiden hadden roode vlaggen ontplooid.

. Hévig werd er gestreden; het handgemeen nam geen einda.

Aan dé spits van het Kalinglangsehe leger weerdé de rijksbestierder, te weten de aap van voorheen, zich als een haan.

Tegenpartij en vijand, millidenen én tienduizendtallen tellend, hadden zieh op elkaar geworpen; 't was éen chaos.

En het geluid dat ten hemel steeg was: een aanhoudend gejuiceh, de geweren knalden als 't poffen van koekjes, de kanonnen kwamen met tot zwijgen, én de damp daarvan verduisterde den hemel, en maakte dezen donker met den rook der geweren, het hieelal sehudde, door den knal van de vuurwapeuen en het gesehreeuw.

Het krijgsveld werd een xee van bloed door de gewon den en gesneuveklen.

De troepen der zeven vorsten werden bijkans vernietigd, slechts de helft bleef over, daar de rest over de kling géjaagd of gevlueht was.