Kaca:Tijdschrift voor Indische Taal- Land- en Volkenkunde, LVI.pdf/127

Ti Wikipabukon
Ieu kaca can diuji baca

114

Men verbiedt hem dit eehter, zeggend dat hij daardoor de waterleiding besehadigt.

Dan zet hj de fuik in een waroe-boom en smeekt den Allerhoogsten om bijstand.

Hij vangt dusdoende een spreeuw, die hem, in ruil voor zijn leven, een wondersteen geeft, waarmede hij zijn familie van al het noodige voorziet.

Daarop verlaat bij deze om nit dankbaarheid voor het verkregen gunstbewijs boeteling te worden.

Vervolgens zondert hij zich af in 't gebergte.

Op zekeren ochtend ziet hij in het bosch een grijsaard rustig met de handen om de knieén geslagen nederzitten, terwijl rondom hem de boomen, door onzichtbare hand geveld, nederstorten.

Hij gaat naar den oude toe en vraagt om inliehting aangaande dit wonder.

Deze zegt dat een wonderzwaard, een gave der goden, dit bewerkt.

Begeerig dit wapen te bezitten, beweegt Si Malarat den grijsaard het tegen zijn steen te ruilen.

Eenige dagen later krijgt Si Malarat honger en geen middel ziend om aan den kost te komen, vraagt hij den ouden man weer over te steken.

Dit weigert deze, waarop hij hem door het wonderzwaard laat dooden; dan ontneemt hij hem den steen.

Voorzien van twee toovermiddelen thans, gaat onzé held op avontuur uit en treft dusdoende een garoeda aan bezig met een geschankte prinses naar zijn hol te slepen.

Diep begaan met de prinses, nadert hij dén garoeda van achteren en houwt hem den kop af.

Van het monster verlost, verhaalt de prinses dat zij Naganingsih heet en de dochter is van koning Anaga, vorst van Goenoeng parang, voorts verzoekt zij hem haar naar haar ouders terug te brengen.

Daartoe gaan zij nu op weg, doeh dicht bij haar vaderatad