Kaca:Tijdschrift voor Indische Taal- Land- en Volkenkunde, LVI.pdf/132

Ti Wikipabukon
Ieu kaca can diuji baca
119

,Als ik maar wist wat ik er mede doen moest", zei Buo taloe.

,Kereltje", hervatten de vrouwén, .de aardappels moet Je koken op het vuur van de zemelen”.

,Best, vrouwtjes", en hij koeht dé aardappels en de ze melen, waarmede hij den terugtocht aannam.

Thuis gekomen, vroegen moeder en zuster tegelijk: ,en de doeken?"

,Ze hebben mij er geene verkooeht, zus”.

Den volgenden dag moest Bao toloe tot hotzelfde doel opnieuw naar de markt en kreeg daartoe het Iaatste gond stukje mede.

Nadat hij eénigen tijd geloopen had, trof hij een vee hoeder aan, die eén slung vasthield.

,Wil je mij die slang verkoopén, buffaldrijver?" vroeg Bao toloe.

,Graag, Mannéke, daur heb je ze".

Bao toloe betaalde met zijn Iaatste geld, nam de slang voorzichtig aan en spoedde zich mét déze huiswaarts.

,Maar, mijn jongen”, riep de moeder, toen zij hem rag naderen, ,wat ga je met die slang uitvoeren?"

,Ze groot brengen, moeder".

Van stonde af aan begon hij de slang rijkelijk te voeren, en zij groeide verbazend. Spoedig was zij zoo dik als éen geit, gauw daarop bad zij den omvang van een karbouw en wéldra vulde zij de geheele ruimté onder de hut.

Toen zij zoo groot geworden was, zeide de slang tot Bao toloe: ,thans ben ik volwassen en ook mijn zeven horens ziju uitgekomen.”

,Tot belooning deswegen zal ik je rijk maken, wij moe ten daartoe evenwel Op reis, vraag dus aan je moeder om leeftoeht klaar te maken".

Bao toloe ging tot ziju moedler en vroeg haar rijst te stampen, te weten: zeven groote bakkeu, zeven groote man den, zeven maten en zeven schepels.