200
dan terug. Waren er na het uitbreken der vijandelijkheden drie Zaterdagen gepasseerd, dan was de perang beëindigd; de ad as der beide partijen ontmoetten elkaar midden tusschen de beide
parits, gaven elkaar de hand, een karbouw
geslacht en ееп verzoeningsmaaltjd verliezen over en weer gelijk (samo partijen beiden gelijk in het geschil eene partij meer verliezen geleden dan
werd
aangericht. Waren de djato) dan hadden de (samo banar); had de de andere, dan erkende
zij bij de verzoening haar ongelijk. Zoolang de verliezen over on weer gelijk waren, kon de Dnoelat, d. i. de vorst van Pagarroe;oeng, of een afgezant van hem een einde aan den strijd maken (mamantjoeng perang) door zich tusschen de
beide parits in te legeren. Waren de verliezen niet gelijk dan
moest
de
stryd
voortduren,
totdat deze zijn wettigen
duur gehad had. Bloedig was de stryd nooit; de verliezen van beide partijen
bepaalden zich in den regel tot een paar dooden en gewonden en nog minder. Afgezien daarvan dat in den Mennngkakauer geen heldenaard steekt, was
het er ook niet om
te doen elkander zware
verliezen toetebrengen. De perang adat was min of meer een godsoordeel, dat wit moest wijzen wie van die geschilvoerende partijen gelyk had. Het mocht er nimmer om te doen zijn om de andere partij te vernietigen of te vernederen, buit op haar te behalen en hare kampongs te annexeeren of te verwoesten, want tusschen `
de bevolking en de radja's van de geheele streek bestonden nauwe relaties, en zulke feiten zouden aanleiding geven tot voortdurende wrok, en er zou haat gezanid worden tussehen personen, die elkaar na bestonden.
Om dat te voorkomen werd dan ook een radja, die persoonlijk aan een gevecht deelnam, zoo veel mogelijk gespaard door de tegenpartij. Was een radja gehuwd met een bloedverwante van zijn tegenstander en kwam gedurende den strijd een van zijn kinderen, die dus tot de tegenpartij behoorden, hem
achter zijn borstwering bezoeken, dan waa de krijg beëindigd,