Daar aangeland, vond hij er Koeda Pati Langen Sari bezig met het ankerval vast te houden.
Rangga Wajang sprak hem niet aan, beter docht hem schildpadeieren te zoe- ken, die oude Rangga Wajang. (1)
Wordt medegedeeld, dat de eigenaar van het vaartuig tot zijn zuster Njai Sarasa Wajang zeide: „nu ga ik omlaag; waar zit die boot toch aan vast en waar blijft Rangga Wajang zoo lang."
Thans begaf Pati Gangsa Wajang zich naar den bodem der zee.
Toen hij er Koeda Pati Langen Sari, die nog steeds het ankerval vasthield, aangetroffen had, vroeg hij : „waartoe houdt gij eens anders ankerval vast, verwaten, onbeschaamde vlegel."
„'t Is je eigen schuld, ongelikte schoft", verweet hem Koeda Pati Langen Sari, „door op andermans zee te zeilen."
„Hoe, de zee heeft een eigenaar ; waar staan dan de eindpalen en de bakens van dien bezitter des oceaans?" gaf Pati Gangsa Wajang terug.
Voort vingen zij een gevecht aan op den bodem der zee; ze waren even sterk Koeda Pati Langen Sari en Pati Gangsa Wajang.
Toen kwam Njai Sarasa Wajang erbij, en ontrok de kracht aan Koeda Pati Langen Sari, (door hem gelijk een vampir hem aan den kruin te zuigen) met het gevolg dat hij overweldigd werd. (2)
Onmiddellijk daarop verschenen bliksemflitsen in de wolk vóór de schoone Njai Soemoer Bandoeng alsmede de bloedregen vallend in vuistgroete droppen, die de wolk deels buiten deels binnen bevochtigden; ook de witte valk kwam, schreeuwend: „moeteang! moe teang!"
Zoodra dit door Njai Soemoer Bandoeng gehoord werd, gaf zij een gil, die opsteeg tot het uitspansel, een kreet die in de wolk weergalmde; dan daalde zij uit de schuinsche wolk af tot op den boden van de zee.
Bij haar aankomst was Koeda Pati Langen Sari reeds ontzield, dies werd hij door haar weder opgewekt (3) en van versche kracht voorzien.
Opgestaan, begon hij den strijd opnieuw.
Dit ziende, wierp Njai Sarasa Wajang zich op Njai Soemoer Bandoeng; Njai Sarasa Wajang moest voor laatstgenoemde onderdoen en werd door haar in de ijzeren kooi opgesloten. (4)
Andermaal zocht Njai Soemoer Bandoeng nu haar broeder op en vond hem nog aan het vechten. Deswegen onttoog zij thans de kracht aan Pati Gangsa Wajang, die het dientengevolge aflegde en zich overgaf met zijn broeder. Toen zeide Koeda Pati Langen Sari : „roep dien Rangga Wajang, hij toeft maar kalm bij de schildpadden."
(1) Hier neemt de verteller een loopje met Rangga Wajang; deze toch is bang voor Koeda Pati Langen Sari en durft hem daarom niet aan te spreken.
(2) Vergelijk den tekst hiervoren, blz. 57.
(3) Ibidem blz. 58.
(4) Ibidem blz. 58.